Het vervoer van levende dieren
In de bloeitijd van hun onafhankelijkheid beschikten de spoorwegmaatschappijen in binnen– en buitenland over grote hoeveelheid aparte veewagens voor het transport van levende dieren. Bekende wagens zijn o.a. de door de SS in 1913 in dienst gestelde serie 88001-88125. Na de fusie van de SS met de HSM kregen de wagens het serie nummer FCKS 72301-73425. Na het afnemen van de stoomleiding werd de registratie gewijzigd in FCK. Andere bekende veewagens zijn die uit de verzamelserie 77000-77904, de zgn. kleinveewagens. Hiertoe behoorde ook de kippenwagens van o.a. de firma Moorman en van Rijn. De meeste van deze veewagens zijn na de reorganisatie van het goederenvervoer buiten dienst gesteld en vervolgens gesloopt. De FCK heeft het ruim 40 jaar volgehouden
De in 1958 omgebouwde bagagewagens D 6310 en 6311 in D7631-32 t.b.v. het vervoer van eendagskuikens van Arnhem naar Italië waren de laatst in dienst gestelde wagens voor het vervoer van levende dieren.
Wanneer dieren in spoorwagons aan boord van schepen worden vervoerd, moeten speciale maatregelen worden getroffen om ervoor te zorgen dat tijdens de gehele duur van de reis voldoende luchtverversing aanwezig is voor de dieren.
Werk aan de winkel op een van de vele veeladingen die NS in de laren dertig van de vorige eeuw nog had. Wagen 74242 (serie 74181-74280, Werkspoor 1913/14) wordt gereinigd en opnieuw gekalkt.
Een complete vooroorlogse veetrein met een 3900 op kop. De trein bestaat uit gedeeltelijk omgebouwde wagens van Roco en Fleischmann.
Voor de (om)bouw naar een FCK(S) uit de serie SS 88001-88125 is gekozen voor een ROCO CHOK met het nummer NS 14236
Uit de zijwand zijn met een “messcherp” hobbymesje de planken voorde ontluchting gesneden
De ex HSM/NS FCKS 72301-73425 De wagen voorzien van lading!
Met het dak gelicht zijn de stieren en het kortkoppelingsmechanisme goed te zien.
Toen het nog druk was op de veeladingen. De verschillende seksen en soorten worden van elkaar gescheiden. De koeien worden in groepjes naar de klaar staande FCKS-en gebracht, terwijl ongeveer in het midden van de foto, rechts, een stier, en links, een geit op hun beurt staan te wachten. De plaats moet Leeuwarden zijn geweest, de datum is onbekend.
Deze in 1913 genomen foto laat ons enkele bijzondere details zien. Het nummer van deze SS-wagens staat in de Nederlandse vlag op de wagen zijkant en op het dak zien we de zgn. varkensstaartjes. Door deze ogen liep het treinkoord van de conducteurwagen naar de locomotief. Rotterdam DP, 1913
Ook in moeilijke tijden wordt het spoor ingeschakeld voor het transport van Manschappen, paarden en materiaal. Hier de voorbereidingen voor het mobilisatievervoer in de jaren dertig van de vorige eeuw. In augustus 1939 was het ernst en werd het reizigersvervoer enkele dagen vrijwel stilgelegd om de militaire transporten onbelemmerd te kunnen uitvoeren.
Deze kleinveewagen FVAL uit de 77000 serie is ontstaan uit een Fleischmann model. De deur en het hijsmechanisme op het dak voor de beweegbare tussenbodem, zijn de meest in het oog springende ombouw activiteiten.
Een ander type kleinveewagen is deze FVA 77848 van Kleinspoor.
Een moderne versie van een kleinveewagen. Door de kalkstrepen is duidelijk te zien dat dit een tweedekker is zonder beweegbare tussevloer
Het beladen van een door werkspoor in 1909 voor de NS gebouwde veewagen FVAL NS 77863 te Utrecht. Volgens de voorschriften moeten de schapen ordentelijk kunnen instappen via een laadbrug met aan weerszijde hekken. Deze serie wagens was uitgerust met een zgn. neerslaande tussenvloer. Het handbediende mechanisme om deze vloer te kunnen bewegen was opgeborgen in de opbouw op het dak van de wagen. Datum na
Aanbevelingen van wagen door NS
Vervoer per spoor
Eenhoevige huisdieren
Volwassen paarden 1, 75 m2 (0, 7 x 2, 5 m)
Jonge paarden (6-24 maanden) (voor reizen van ten hoogste 48 uur) 1, 2 m2 (0, 6 x 2 m)
Jonge paarden (6-24 maanden) (voor reizen van meer dan 48 uur) 2, 4 m2 (1, 2 x 2 m)
Pony’s (kleiner dan 144 cm) 1 m2 (0, 6 x 1, 8 m)
Veulens (0-6 maanden) 1, 4 m2 (1 x 1, 4 m)
De bruikbare standaardbreedte van wagons is 2, 6 a 2, 7 m.
NB. Tijdens lange reizen moeten veulens en jonge paarden kunnen gaan liggen.
Deze getallen kunnen maximaal 10 % variëren voor volwassen paarden en pony’s, en maximaal 20 % voor jonge paarden en veulens, afhankelijk van niet alleen het gewicht en de grootte van de paarden, maar ook van hun fysieke gesteldheid.
De olifanten moeten conform de voorschriften ruimte genoeg hebben zich voldoende te kunnen bewegen. Let op de “vloerbedekking”en het ontbreken van een hek en schutplanken. Utrecht, aug., 1973
Olifanten hebben zo hun eigen manier van uitstappen!
Dit is de Hkko die Circus Krone in 1927 speciaal voor de olifant Locky had laten bouwen.
Deze “Hongaar” heeft een triplexdeur en is dus uitgesloten voor het transport van paarden. Dit is een messing model uit de “stal”van Jan Dul.
Op 26 augustus 1954 heeft J. Bonthuis in Utrecht deze foto gemaakt van een pluimveewagen van Van Rijn. De firmanaam is aangegeven op een bord aan de zijkant.
Dat het niet gaat om een gewone NS-wagen blijkt ook uit de ‘P’ (particulier) achter het nummer H 565219. Let op de tekst ‘Gebr. V. Rijn, gevogelte – export, Bodegraven’.
In Nederland is één pluimveewagen bewaard gebleven, namelijk bij de MBS
Tekening van NS 77901-77904 Tekening van 72301-72425 FCKS
Buurtgoederentrein met twee veewagens wacht aan het station van Vogelenzang-Bennebroek
Pluimvee
Beladingdichtheid voor het vervoer van pluimvee in containers:
Categorie: Ruimte:
Eendagskuikens 21-25 cm2 per kuiken
Pluimvee van minder dan 1, 6 kg 180 a` 200 cm2/kg
Pluimvee van 1, 6 tot 3 kg 160 cm2/kg
Pluimvee van 3 tot 5 kg 115 cm2/kg
Pluimvee van meer dan 5 kg 105 cm2/kg
Deze getallen kunnen variëren, afhankelijk van niet alleen het gewicht en de grootte van de dieren, maar ook van hun fysieke conditie, de weersomstandigheden en de vermoedelijke reistijd.
Ook in deze tijd worden er nog steeds levende dieren getransporteerd en daar zijn dan ook voorschriften voor zoals het KB van 18 december 2000 (BS 01/10/01) tot wijziging van het koninklijk besluit van 9 juli 1999 betreffende de bescherming van dieren tijdens het vervoer en de erkenningvoorwaarden van vervoerders, handelaars, stopplaatsen en verzamelcentra .
Enkele van deze erkenningvoorwaarden zijn o.a.:
1). Drachtige dieren die tijdens het vervoer waarschijnlijk zullen werpen of dieren die minder dan 48 uur tevoren hebben geworpen, en pasgeboren dieren waar bij de navel nog niet helemaal is genezen, worden niet geschikt geacht voor vervoer.
2.a) De dieren moeten over voldoende ruimte beschikken om in hun natuurlijke houding rechtop te blijven staan en zo nodig moeten zij door hekken tegen de bewegingen van het vervoermiddel worden beschermd. Zij moeten plaats hebben om te gaan liggen, tenzij dit om speciale redenen in verband met de bescherming van de dieren ongewenst is.
b) De vervoermiddelen en de containers moeten zo zijn geconstrueerd en worden gebruikt dat de dieren worden beschermd tegen slechte weersomstandigheden en grote verschillen in klimaat. De luchtverversing en de hoeveelheid lucht moeten aangepast zijn aan de omstandigheden waarin het vervoer plaatsvindt en geschikt zijn voor de vervoerde diersoort.
c) De vervoermiddelen en de containers moeten gemakkelijk te reinigen zijn, zo zijn ingericht dat de dieren niet kunnen ontsnappen, zo zijn geconstrueerd dat verwondingen of onnodig lijden van de dieren worden voorkomen en zo zijn uitgerust dat hun veiligheid gegarandeerd is
f) Wanneer de dieren vastgebonden worden, moet het daarvoor gebruikte materiaal zo sterk zijn dat het onder normale vervoersomstandigheden niet kan breken en lang genoeg zijn om de dieren, indien nodig, de gelegenheid te geven te gaan liggen, te eten en te drinken. Voorts moet dit materiaal zo ontworpen zijn dat ieder risico van wurging of verwonding wordt voorkomen. De dieren mogen niet aan de hoorns of aan neusringen worden vastgebonden.
g) Eenhoevige moeten in individuele hokken worden vervoerd die zo ontworpen zijn dat zij tegen schokken worden beschermd. Deze dieren mogen even wel vervoerd worden in groepen; in die omstandigheden dient erop te worden toegezien dat elkaar vijandig gezinde dieren niet samen worden vervoerd. Wanneer zij in groep worden vervoerd, moeten zij onbeslagen achterhoeven hebben.
3 a) Wanneer dieren van verschillende soort in hetzelfde vervoermiddel worden vervoerd, moeten zij naar soort worden gescheiden, tenzij het gaat om gezellen die door de scheiding van streek zouden raken. Bovendien moeten bijzondere maatregelen worden genomen ter vermijding van nadelige gevolgen die kunnen voortvloeien uit het gezamenlijke vervoer van soorten die elkaar van nature vijandig gezind zijn. Wanneer dieren van verschillende leeftijd worden vervoerd met hetzelfde vervoermiddel, moeten de volwassen dieren gescheiden worden gehouden van de jonge dieren; deze beperking geldt evenwel niet voor vrouwelijke dieren die worden vervoerd met hun jongen die zij zogen. Niet gecastreerde volwassen mannelijke dieren moeten gescheiden worden gehouden van vrouwelijke dieren. Fokberen moeten van elkaar worden gescheiden. Dat geldt eveneens voor hengsten. Deze bepalingen zijn alleen van toepassing voor zover de dieren niet in bij elkaar passende groepen zijn opgefokt of niet aan elkaar gewend zijn geraakt.
4. Bij het in- en uitladen van de dieren moet gebruik worden gemaakt van daarvoor geschikte middelen, zoals bruggen, vlonders of loopplanken Tijdens het vervoer mogen de dieren niet met mechanische middelen in een hangende positie worden gehouden en evenmin bij kop, horens, poten staart of v acht worden opgetild of over de grond gesleept.
5. De vloer van de vervoermiddelen of de containers moet sterk genoeg zijn om het gewicht van de vervoerde dieren te dragen. Hij moet bedekt zijn met een voldoende laag strooisel voor het absorberen van uitwerpselen
6. Ten einde tijdens het vervoer de nodige verzorging van de dieren te waarborgen, dienen zij te worden vergezeld door een begeleider, tenzij :
b) de vervoerder als begeleider optreedt;
c) de verzender een gemachtigde heeft belast met verzorging van de dieren op daarvoor geschikte halteplaatsen.
b) Melkgevende koeien moeten met tussenpozen van ongeveer twaalf uur, maar niet langer dan vijftien uur, worden gemolken.
7 De dieren mogen uitsluitend in vervoermiddelen worden geladen die zorgvuldig zijn gereinigd en zo nodig ontsmet. Dode dieren, vervuild strooisel en uitwerpselen moeten zo spoedig mogelijk worden verwijderd.
B. Bijzondere bepalingen voor vervoer per spoor
Elke spoorwagon die voor het vervoer van dieren wordt gebruikt, moet worden gemerkt met een symbool waaruit de aanwezigheid van levende dieren blijkt, tenzij de dieren worden vervoerd in containers. Als geen speciaal voor het vervoer van dieren ingerichte wagons beschikbaar zijn, moeten de dieren worden vervoerd in overdekte wagons die met hoge snelheid kunnen rijden en die voorzien zijn van voldoende grote ventilatieopeningen of beschikken over een ook bij lage snelheid adequaat ventilatiesysteem. De binnenwanden van deze wagons moeten van hout zijn of van een ander volledig glad materiaal en moeten op een passende hoogte voorzien zijn van ringen of staven voor het geval dat de dieren moeten worden vastgemaakt.
Eenhoevige dieren moeten, wanneer zij niet in individuele hokken worden vervoerd, hetzij langs dezelfde wand hetzij met de hoofden naar elkaar toe worden vastgemaakt. Veulens en niet afgerichte dieren mogen echter niet worden vastgebonden.
Grote dieren moeten zo in de wagons worden geladen dat de begeleider tussen hen door kan lopen.
Wanneer overeenkomstig het bepaalde in punt 3, onder a), dieren van elkaar gescheiden moeten worden gehouden, kan dat gebeuren door hen in aparte delen van de wagon vast te binden, indien daartoe voldoende ruimte is, of door middel van daarvoor geschikte tussenschotten.
Bij het samenstellen van treinen en bij elke andere verplaatsing van de wagon moeten de nodige voorzorgen worden genomen om heftige schokken tegen wagons waarin zich dieren bevinden, te voorkomen.
Varkens
Vervoer per spoor en over de weg
Alle varkens moeten ten minste gelijktijdig kunnen gaan liggen en in hun natuurlijke houding kunnen staan. Om aan deze minimumeisen te voldoen mag de beladingdichtheid van varkens van ongeveer 100 kg tijdens het vervoer niet hoger zijn dan 235 kg/m2. Ras, grootte en fysieke conditie van de varkens kunnen een vergroting van deze vereiste minimum grondoppervlakte noodzakelijk maken; deze kan ook met maximaal 20 % worden vergroot in verband met de weersomstandigheden en de reistijd.
Tussenpozen voor het drenken en het voederen, alsmede reis- en rusttijden voor het vervoer van als huisdier gehouden eenhoevige, runderen, schapen, geiten en varkens over de weg, over zee en per spoor
De reistijd mag niet langer zijn dan 8 uur tenzij het vervoermiddel voldoet aan de onderstaande aanvullende voorwaarden :
op de vloer van het voertuig bevindt zich voldoende strooisel;
in het vervoermiddel is al naargelang van de vervoerde diersoorten en de duur van de reis voldoende voeder aanwezig;
er is rechtstreekse toegang tot de dieren;
er is adequate ventilatie mogelijk die aan de (binnen- en buiten)temperatuur kan worden aangepast;
er zijn verplaatsbare schotten om aparte afdelingen in te richten;
het voertuig beschikt over een inrichting die tijdens haltes op voeder en water kan worden aangesloten;
bij voertuigen voor het transport van varkens is voldoende water aan boord om de dieren tijdens de reis te drenken.
2. Wanneer wegvoertuigen of spoorwagens worden gebruikt die voldoen aan de voorwaarden van punt 1, gelden de volgende reistijden. De vermelde rusttijden en tussenpozen voor het voederen en drenken gelden slechts voor wegvervoer.
a) kalveren, lammeren, jonge geiten en niet gespeende veulens op melkvoeding alsmede niet gespeende biggen moeten na een reistijd van 9 uur een voldoende rusttijd van ten minste 1 uur krijgen, waarin zij gedrenkt en zo nodig gevoederd worden. Na deze rusttijd kunnen zij opnieuw gedurende 9 uur worden vervoerd;
b) voor varkens bedraagt de maximum reistijd 24 uur. Tijdens de reis moeten de dieren voortdurend toegang hebben tot water;
c) voor eenhoevige huisdieren (met uitzondering van geregistreerde paardachtigen in de zin van Richtlijn 90/426/EEG) bedraagt de maximum reistijd 24 uur. Tijdens de reis moeten zij om de 8 uur worden gedrenkt en zo nodig gevoederd.
d) runderen, schapen en geiten, andere dan bedoeld in 2a. moeten na een reistijd van 14 uur een voldoende rusttijd van ten minste 1 uur krijgen, waarin zij worden gedrenkt en zo nodig gevoederd. Na deze rusttijd kunnen zij opnieuw gedurende 14 uur worden vervoerd.
3. Na de vastgestelde reistijd moeten de dieren worden uitgeladen, gevoederd en gedrenkt, en moeten zij een rusttijd van ten minste 24 uur krijgen.
.
F= Veewagen
V= Vlees
L= Luchtleiding (tijdelijke aanduiding)
C= bodem opp. 21m2
K= Kunze-Knorr goederentreinrem
S= Stoomverwarming
W= Westinghauserem
.